Ik ben een behoorlijk goede spoorzoeker. Als ik in mezelf mompel ‘hier schiet mijn orientatievermogen tekort’, dan mag je er vanuit gaan dat ik, al rondjes rijdend, op intuïtie zo langzamerhand mijn bestemming al aardig ben genaderd. Je moet me alleen niet onder druk zetten. Dit is Kinotheater Kosmos. Het staat op de plaats van de oude joodse begraafplaats van Ivano Frankivsk. Als de straatnamen, die de rabbi met de hand in het kaartje priegelde, afwijken van de vermeldingen op de straatnaamborden, in een schrift dat je niet kent, dan vereist het vinden van deze plek een behoorlijke speurderszin.
De nieuwe joodse begraafplaats aan de rand van de stad is zo mogelijk nog een stuk moeilijker te vinden. Het is een ondefinieerbaar stuk grond met wat met plastic afgedekte grashopen in een achterafbuurtje, dat op geen enkele wijze is aangegeven. Op één dag, op vrijdag 1 augustus 1941, werden hier tussen de 8.000 en 12.000 joden doodgeschoten. Hoeveel het er precies geweest zijn weten ze niet. Dat kan. Zoiets kan blijkbaar; want het is gebeurd. Ons voorstellingsvermogen gaat dit volslagen te boven. Hoe dat eruit moet hebben gezien, kan ik me niets bij voorstellen. Op mijn verbeeldingskracht kan ik hiertoe geen beroep doen. Ik doe niet eens een poging. Ik moet al bij mijn dagelijkse handelingen alle zeilen bijzetten om me er een voorstelling bij te vormen.
De stad werd twee jaar lang door de Sovjet-Russen bezet gehouden. Duitsland en de Sovjet-Unie hadden afgesproken, bij monde van het Molotov-Ribbentropverdrag, dat ieder de helft van Polen zou mogen hebben en ze elkaar niet zouden aanvallen. Tot de nationaal-socialisten op 22 juni 1941 alsnog de Sovjet-Unie aanvielen, in 34 dagen Ivano Frankivsk bereikten, toen Stanislau of Stanislawów geheten, en binnen zes dagen nadat ze de stad hadden ingenomen deze wandaad begingen. Van het begin af aan wisten ze waar ze mee bezig waren en wie ze moesten hebben. Het schrikbewind hield hiermee niet op; op 22 augustus 1942 werden bijvoorbeeld 1.000 joden als vergelding voor de moord op een Oekraïner (dus niet een Duitser of een Duitse soldaat) omgebracht, om nog eens het verschil in waarden tussen de volkeren te onderstrepen. In anderhalf jaar tijd kwamen bij geweldadige handelingen 28.000 joden om, alle verkrachtingen en allerlei andere vormen van vreselijke vernederingen buiten beschouwing latend. Tot op een winterdag, maandag 22 februari 1943, de laatste 11.000 overgeblevenen werden geëlimineerd in een laatste charge op het ghetto, en de klus was geklaard. Het was hun aanpak voor wat wij door middel van stadsontwikkeling, integratie, en ‘de multi-culturele samenleving’ in bepaalde geëigende banen proberen te leiden. 100 joden hebben zich, zoals bij de bevrijding anderhalf jaar later bleek, kunnen schuilhouden en hebben de bezetting overleefd.
Ik was bij een gedenksteen in Warschau waar zo’n vijfentwintig namen op stonden. Van sommigen was alleen de voornaam vermeld (alleen een achternaam geeft geen uitsluitsel over iemands identiteit). Maar er waren meer dan honderd joodse verzetstrijders in de bunker aanwezig van waaruit zij opereerden, toen de SS-troepen het ontdekten en er gifgas in lieten vloeien. Na de oorlog mochten de veertien, 14!, uit de concentratiekampen teruggekeerde overgebleven inwoners aanwijzen, en onderling uitmaken, wie er in de bunker aanwezig waren geweest. Van de oorspronkelijk driehonderdvijftigduizend joodse inwoners van Warszawa.
Sinds een jaar of vier vindt op 19 april de herdenking van de Joodse opstand van ’43 plaats. Jongeren spelden papieren sterretjes op bij voorbijgangers, die op de helft naar boven worden omgevouwen en waarbij het onderste puntje blijft staan, tot een narcisje. Zij ervaren ook wel iets van een verlies van zo’n substantieel deel van de vroegere bevolking. Het is aan de andere kant ook wel een beetje een makkelijk soort van treuren. Het is een denkbeeldig verbinden met een bevolkingsgroep waar je nooit mee te maken hebt gehad en… die er nu helemaal niet meer is! (3.000 joden nu in Warschau; minder dan 0,1 procent).
Hoeveel inwoners zal Jósefów hebben, een dorp in het zuiden van Polen; een paar honderd? Op het pleintje zag ik een bewegwijzeringsbord met ‘Kirkut’ (Pools voor joodse begraafplaats) en ‘Synagoge’. Helaas ben ik vergeten er een foto van te nemen. Het zijn relicten van een voorbije samenleving.
In Lviv is metéén na de val van het communisme, in 1992, een indrukwekkend herdenkingsmonument met gedenkzuil opgericht. Daarvoor was überhaupt geen gelegenheid tot herdenken. De communisten maakten hoegenaamd geen onderscheid naar ras of etnische achtergrond, voor hen waren het allemaal Oekraïeners. Je werd gewoon wegens een onoirbare, dissidente betoging gevangen gezet. Langzamerhand komt men er beetje bij beetje achter wat er zich op de diverse plekken in de stad heeft afgespeeld.
Hielden joden zich bij voorkeur dan op in grote steden? Nee, het veelzijdige joodse culturele leven speelde zich met name in de ‘shettls’ af, verspreid over het hele platteland van het grote Poolse rijk. De Bukovina kende aan het eind van de negentiende eeuw dankzij allerlei migraties een bijzonder economisch en cultureel florerende periode, lees je in alle gidsjes; geen enkel gebied telde een zo hoog percentage joden.
In 1910 maakten de joden 25% van de hele bevolking van Lviv uit, in dertig jaar tijd, in 1940, was dat uitgegroeid tot 40%. In Ivano Frankivsk in tien jaar van 13% in 1931 naar 20% op het moment dat de oorlog uitbrak. In Warschau in 1940 35%. In Lublin 40%. In Iaşi éénderde.
Dat ging wel héél hard. Wat zijn dit voor aantallen? Hoe is het tot zulke enorme concentraties gekomen? Ik vraag me af of onze maatschappij toegerust is om met dergelijke conglomeraten van minderheidsgroeperingen om te gaan. Een bestanddeel van veertig procent wringt zich er bij ons niet zomaar tussen, tussen de verhoudingen van minderheden in onze samenleving. Wij hebben makkelijk praten met onze 3% Turken, 2% Marokkanen, 2% Surinamers, 2% Indonesiërs. Diversiteit is natuurlijk goed. Maar hoe reageren wij op een samenklontering van een minderheid van veertig procent, met onze hoge morele standaards? Hoe zou dat in zijn werk zijn gegaan? Zeggen wij dan; ‘Soi, in deze stad is vanaf nu de joodse bevolking niet meer een minderheid?’ ‘Dit is een stad met voortaan een overwegend joodse signatuur?’ Of; ‘Deze steden zijn van nu af aan volledig joods, tot de verhouding tussen de bevolkingsgroepen zich vanzelf weer heeft uitgekristalliseerd?’ ‘Maakt niet uit. Er staan toch genoeg steden van onze gezindte tegenover’? Al peddelend in deze landstreken dringt zich die éne, onverteerbare, afschuwelijke, onuitsprekelijke vraag op.
Deze blogpost wordt aangevuld, of verbeterd waar nodig, als ik over nadere gegevens beschik. Via een post zal van een update kennis gegeven worden.